H1 (ziek en
gezond)
§1: Als je ziek bent,
vertoon je symptomen (koorts, hoesten enz.), kenmerken van
ziekte. Aan de hand van die symptomen kan de huisarts een diagnose stellen
(verklaring). Om te genezen bepaalt hij dan de therapie,
behandeling/remedie.
Een huisarts werkt volgens een standaardaanpak:
- Hij praat met je om te horen wat de klachten zijn.
- Hij zoekt naar symptomen die de klachten kunnen verklaren
- Hij praat met je om te horen wat de klachten zijn.
- Hij zoekt naar symptomen die de klachten kunnen verklaren
- Hij
doet een lichamelijk onderzoek
Subjectieve klachten: klachten
die nauwelijks te meten zijn (bijv. ernstige hoofdpijn)
Objectieve klachten: gegevens
die meetbaar zijn. Deze zijn belangrijk om een diagnose te stellen.
Soms weet de huisarts geen diagnose te stellen en dan is er
een aanvullend onderzoek nodig door medische specialisten. De huisarts is dus
eigenlijk de “poortwachter” van de reguliere gezondheidszorg (specialisten).
Je hebt een doorverwijzing van de huisarts nodig, wil je in het ziekenhuis
behandeld worden.
Hoe passen artsen medische kennis toe?
Ze gebruiken kennis van symptomen om een
diagnose te stellen en evt. door te sturen naar een specialist
Alternatieve geneeskunde: mensen die vinden dat artsen te veel naar één
onderdeel van het menselijk lichaam kijken i.p.v. naar het geheel. Het
belangrijkste verschil tussen alternatieve- en reguliere geneeskunde is dat de
reguliere zorg streng op werkzaamheid is getest.
Vb.
homeopathie, edelstenen, evenwicht (yin en yang)
In reguliere
geneeskunde wordt de werking van medicijnen volgens voorschriften
onderzocht: Het wordt getest in…
- Cellen
- Proefdieren
- Gezonde
vrijwilligers
- Kleine
groep patiënten
- Grote
groep patiënten
Dubbelblind
onderzoek:
Hoe weet je of een medicijn of behandeling werkt?
d.m.v. dubbelblind onderzoek (en dus met een
placebo)
§2: Epidemie is
een ziekte die heerst in bepaalde plekken (deel van een land, stad).
John Snow dacht dat cholera verspreid werd door een gif dat
slachtoffers overdragen kregen door drinkwater dat met rioolwater is vervuild.
Na de cholera-aanval in 1853 probeerde Snow de ziekte te ontmaskeren. Hij had
de theorie dat de waterpomp de bron was maar tegenstanders geloofden hem niet
direct.
Maar dan verhuist Waterworks naar een plak met schoon
water. De ene groep in Londen krijgt schoon drinkwater en de andere groep
vervuild. Snow controleert in elk huis waar een slachtoffer is gevallen of zij
water krijgen van Waterworks of Southwark Company (waterleidingsbedrijf dat nog
wel vervuild water leverde) en bewees toen dat vervuild drinkwater de bron van
cholera is.
De natuurwetenschappelijke
methode:
- Onderzoeksonderwerp
verzinnen/tegenkomen/opgedragen krijgen
- Onderzoeksvraag formuleren
- Hypothese opstellen
- Onderzoeksvoorstel schrijven inclusief
beschrijving van het te gebruiken experiment
- Experiment uitvoeren en gegevens noteren
- Experimentele
gegevens interpreteren en conclusie formuleren
Antoni
van Leeuwenhoek (1632-1723) was niet de eerste die een
microscoop uitvond maar zijn microscoop was wel de eerste die een microscoop
uitvond die zoveel kon vergroten
1674 ® Antoni van Leeuwenhoek ontdekte met zijn
microscoop kleine ‘dierkens’.
1854 ® John Snow bewees dat cholera zih verspreid
via vervuild drink water.
Hierdoor
kreeg men door dat deze ziektekiemen niet met het blote oog te zien waren.
1876 ® Robert Koch ontdekte de miltvuurbacterie.
De wereld raakte ervan
overtuigd dat infectieziekten door bacteriën en virussen veroorzaakt worden.
Infectieziekten:
besmettelijke ziekten.
Micro-organismen:
levensvormen die alleen met de microscoop te zien zijn.
Postulaten van Koch
(regels om te kunne bijwijzen dat een ziektekiem de oorzaak van een ziekte is):
1. Ziektekiem moet
in ongewoon grote hoeveelheid aanwezig zijn in de patiënt
2. De ziektekiem
moet kunnen worden geïsoleerd & gekweekt
3. Een proefdier
dat met de gekweekte ziektekiem wordt besmet, krijg dezelfde ziekte
4. De ziektekiem
moet uit het proefdier kunnen worden geïsoleerd en identiek zijn aan die van de
patiënt
Wat is de basis van moderne
gezondheidszorg?
Voor alles is een natuurlijke, logische
verklaring, niet een die met bovennatuurlijke krachten te maken heeft
§3: Hygiëne (het
vermijden van contact met ziekteverwekkers) is belangrijk voor gezondheid. Dit
was vroeger al wel bekend, maar de meeste mensen waren arm en konden zich niet
goed schoon houden.
De overheid begon geleidelijk met het verbeteren van de
omstandigheden vor de volksgezondheid.
In 1901 werd de Woningwet aangenomen. Dit hield in dat er
een aparte toiletruimte en aansluiting op riolering en waterleiding aanwezig
moest zijn.
Louis Pasteur (1822 - 1895) ontdekte dat je eten langer
houdbaar kan maken door het met 70 graden te verhitten waardoor de bacteriën
sterven = pasteuriseren
Variolatie = men
kraste vocht uit puisten van pokken patiënten in de huid van gezonde mensen om
te voorkomen dat ze de pokken kregen.
In 1796 ontdekte Jenner een
veiligere methode van vaccinatie: inenten met koepokken. Dit verving variolatie.
Pasteur ontdekte dat een virus minder sterk wordt naarmate
het niet in een lichaam zit, nadat hij een buis met kippencholera per ongeluk in de open lucht had laten staan.
Hij ontdekt dat je immuun wordt voor
ziekten, als je gevaccineeerd wordt met een minder sterke vorm van het virus.
Pasteur kwam tot de ontdekking dat we altijd omringd zijn
door grote hoeveelheden micro organismen. Ons afweersysteem zorgt ervoor dat de
ziektekiemen je lichaam niet binnendringen. De gedode ziektekiemen van een
vaccin zorgen ervoor dat juist die antistoffen worden aangemaakt die specifiek
bij die ziektekiem horen, waardoor je er later niet meer ziek van wordt.
Groepsimmuniteit:
doordat de meeste mensen om je heen ingeënt zijn tegen een bep. ziekte, wordt je
zelf ook niet ziek (het kan niet snel verspreiden)
Epidemiologen toetsen hun hypotheses door het maken van
statische berekeningen die bepaalde verbanden moeten aantonen; kansberekening. Een
veelvoorkomend probleem hierbij is dat een statisch verband niet altijd
betekent dat er werkelijk een oorzakelijk of causaal verband is.
§4: Ontwikkeling van
techniek is belangrijk voor de ontwikkeling vd geneeskunde.
Een groot probleem is dat virussen zich voortdurend
veranderen en aanpassen. Het afweersysteem wordt dus steeds met een nieuwe
indringer geconfronteerd waar hij geen antwoordt op heeft
§verdieping: Aristoteles (384 – 322 v.Chr.) -> hij had over veel zaken een theorie ontwikkeld
zonder een god of een wonder.
Hij maakte gebruik van deductie, logisch redeneren zonder
bewijs was al genoeg voor hem.
H4 (Evolutie en DNA)
§1: Creationistische
visie: de mens en de aarde zijn geschapen door God.
Doordat er fossielen
werden ontdekt ging men nadenken:
Eerst dachten ze dat ze nog ergens leefden maar later zei George Cuvier (eind 18e
eeuw) dat sommige soorten waren uitgestorven. Niet iedereen geloofde dit want
God had geen dieren geschapen om ze te laten uitsterven.
Evolutie: geleidelijke
vorming van nieuwe soorten.
Charles
Darwin (1809 - 1882) ontwikkelde de evolutie theorie. Hij
constateerde drie feiten:
- Binnen populaties van een bepaalde soort vertonen individuen verschllen (natuurlijke variatie)
- Er worden meer nakomelingen geboren dan voor louter vervangng van de ouders nodig zijn.
- Doorgaans blijft een populatie min of meer constant van grootte.
- Binnen populaties van een bepaalde soort vertonen individuen verschllen (natuurlijke variatie)
- Er worden meer nakomelingen geboren dan voor louter vervangng van de ouders nodig zijn.
- Doorgaans blijft een populatie min of meer constant van grootte.
Op grond hiervan formuleerde hij twee principes:
- Struggle for life: er is een strijd om het bestaan
- Survival of the fittest (natuurlijke selectie): de best aangepaste individu overleeft.
- Struggle for life: er is een strijd om het bestaan
- Survival of the fittest (natuurlijke selectie): de best aangepaste individu overleeft.
Missing links: dieren die de
overgang vormen tussen de belangrijkste groepen van de gewervelden. Men is
hiernaar op zoek zodat we kunnen verklaren dat we van andere soorten afstammen
(bijv.. er is een dino gevonden met reptiel- en vogelkenmerken)
§2: dominante eigenschappen: eigenschappen die in elke nakomeling te
zien zijn
Recessieve
eigenschappen: eigenschappen die af en toe worden
doorgegeven.
Vb. de ogen van vader zijn
blauw, blauw en die van moeder bruin, bruin) blauw is dominant, dan krijgt het
kind sowieso blauwe ogen.
De structuur van
DNA is een gedraaide touwladder (dubbele helix)
Chromosomen zijn
staafjes in de kern van een cel, ze zijn opgebouwd uit DNA.
Gen: elke
combinatie van 3 op een volgende basen paren (AT of CG) in het DNA, die een
recept bevat voor een bepaald lichaamsdeel voor een bepaalde eiwit.
Eiwit: Het
zijn meerdere aminozuren aan elkaar. Ze zijn verantwoordelijk voor alle
processen in het lichamen.
Mutaties: kleine foutjes bij het
kopiëren van DNA, hierdoor is er evolutie. Als die fout zich in geslachtscellen
bevind, is hij erfelijk
§3: DNA-profiel: het is uniek, je kunt er een identiteit mee
vaststellen
DNA-diagnostiek: een
DNA onderzoek waarmee je afwijkingen in het DNA kunt aantonen
Down
syndroom: elke cel van chromosoom 21 bevat 3 exemplaren i.p.v. 2.
Het kan worden aangetoond met de vlokkentest of vruchtwaterpunctie (er zitten
wel risico’s aan)
Recombinant
DNA-technologie: Paul Berg
Als je veranderingen, modificaties,
in het DNA van een cel aanbrengt, krijgt die cel andere eigenschappen. Als dat
een geslachtscel is of wanneer deling van die cel direct tot nageslacht leidt
verander je daarmee de erfelijke (genetische) eigenschappen van dat organisme.
De nakomelingen krijgen die mutatie dan ook: genetische modificatie.
Stamcellen zijn cellen die nog niet gespecialiseerd zijn
tot bijv. huidcel of spiercel, maar nog alle mogelijkheden hebben. Stamcellen zitten
in beenmerg en navelstrengbloed, zitten vooral in embryo’s.
§4: je hebt het recht om te weten
wat je mankeert maar je hebt ook een wettelijk recht om dat niet te willen
weten.
De
brief van Berg: Paul Berg stuurde, toen het gelukt was om DNA
uit een virus n een bacterie te plakken, een brief naar een tijdschrift. Hij
zij dat zo’n bacterie uit het laboratorium ontsnapt was. De bacterie zou mensen
ziek kunnen maken. Berg pleitte voor bezinningstijd van een jaar. Onderzoekers
stopten wereldwijd inderdaad een tijd met experimenten en stelden regels op om
genetische modificatie veiliger te maken.
Maatschappelijke
discussies: een discussie over een maatschappelijk onderwerp, die in principe met de gehele bevolking gevoerd wordt.
Ethische
discussies: discussies over de vraag wat wel en wat niet mag. Aanpak van
een ethische discussie:
- Probleem beschrijven
- Probleem analyseren
- Argumenteren en afwegen
- Probleem aanpakken
- Probleem beschrijven
- Probleem analyseren
- Argumenteren en afwegen
- Probleem aanpakken
Gentherapie: in
een virus wordt een extra gen geplakt, daarna wordt het virus in het lichaam
gebracht -> lost
dan de fouten op in een lichaamscel. Helaas is de ziekmakende DNA fout meestal
in een groot gedeelte van de lichaamscellen aanwezig. In dat geval zouden al
die cellen een gezond gen moeten krijgen, dat is onbegonnen werk
Recombinant DNA-technologie maakt ook het klonen van dieren
mogelijk:
- Er worden cellen afgenomen van het dier
- De kern wordt uit de cel gehaald
- De kern wordt in een eicel van een tweede dier waarut de celkern is gehaald
- Nieuwe eicel wordt in de baarmoeder van het derde dier geplaatst
- Het groeit uit tot een nieuw dier met hetzelfde DNA als het eerste dier
- Er worden cellen afgenomen van het dier
- De kern wordt uit de cel gehaald
- De kern wordt in een eicel van een tweede dier waarut de celkern is gehaald
- Nieuwe eicel wordt in de baarmoeder van het derde dier geplaatst
- Het groeit uit tot een nieuw dier met hetzelfde DNA als het eerste dier
Humen Genome Project
In 2003 werd een enorme klus afgerond: de opheldering van
de precieze volgorde van 3 miljard letter van het menselijk DNA, het menselijk
genoom. Toch blijven er ook na de voltooiing van dit project nog vragen over.
Omdat voorkomen beter is dan genezen zal in de toekomst de
voorspellende geneeskunde steeds belangrijker worden. Maar voor het zoer is
meot de wetenschap eerst heel precies de samenhang tussen afwijkingen in het
DNA en aanleg voor ziekten achterhalen. Niet alleen een combinatie van genen
maak ook omgevingsfactoren spelen een belangrijke rol bij ht ontstaan van een
ziekte. Hoe groot de invloed van beide is kan worden onderzocht met tweelingen.
Personen en antwoorden bij de video's:
Ignaz Semmelweis (1818-1865) probeerde de oorzaak van
kraamvrouwenkoorts te achterhalen door het vergelijken van sterftecijfers.
Doordat zijn vriend doodging na een bezoek aan vrouwen met kraamvrouwennkoorts,
kwam hij op het spoor van de oorzaak ervan. De oplossing die Semmenweis bedacht
om kraamvrouwenkoorts terug te dringen was dat de artsen hun handen moesten
wassen in chloorkalkoplossing voordat ze patiënten bezochten. Ondanks het aantoonbare
succes van Semmelweis’ methode, werd zijn voorbeeld nauwelijks opgevolgd. Dat
kwam doordat hij:
1. Zijn werk pas laat publiceerde
2. De mensen onwetend waren
1. Zijn werk pas laat publiceerde
2. De mensen onwetend waren
Volgens Joseph Lister (1827-1912) lag het voor
de hand dat er een verband was tussen gisting en rotting en wondinfecties omdat
het allebei erg stonk. Hij concludeerde dat het zo was en ook dat carbolzuur
rotting en dus ook wondinfecties tegen ging. In maart 1865 gebruikte hij voor
het eerst verbandlinnen gedrenkt in een carbolzuur oplossing. Dit hielp tegen
wondinfecties.
Alexander
Fleming (1881-1955) ontdekte een schimmel die bacteriën doodde
(rondom de schimmel werden de bacteriënkolonies kleiner) hij noemde deze
schimmel Penicilline. De gemiddelde levensverwachting is met ongeveer 10 jaar
toegenomen door penicilline.
Aantekeningen (meneer
van Leeuwen):
Emperisch: is met behulp van waarnemingen (de via zintuigen verkregen informatie).
Rationalisch: is
meet behulp van je hersenen (redeneren).
Galileo Galilei (1564-1642) was de 1e die
wetenschap baseerde op waarnemingen.
Na Galileo zijn meerdere wetenschap gaan baseren op
waarnemingen. In de 16e en 17e eeuw vooral:
- Christiaan Huigens
- Christiaan Huigens
- Johannes
Kepler
- Antonie
van Leeuwenhoek
De klassieke weten schap maakte vooral gebruik van deductie.* de nieuwe
natuurwetenschappelijke methode leunt vooral op inductie.**
* deductie: (afleiden) uit een aantal
voor waar uitgangspunten / argumenten een logisch geldende conclusie trekken
**
inductie: uit een eindig aantal waarnemingen een algemeen geldende
conclusie trekken
Vb. - ik neem waar als A dan B
-
ik neem waar als A dan B
Dus altijd als A dan B
Dubbelblind onderzoek
Doelgroep:
groep
waarvoor de conclusie geldt
Voorwaarden waaraan dubbelblind onderzoek moet
voldoen:
- De
testgroepen moeten groot genoeg zijn (hoe groter, des te betrouwbaarder)
- De
testgroepen moeten representatief zijn (d.w.z. de testgroep moet hetzelfde zijn
als de doelgroep, denk aan medicijnen)
- De
testgroepen moeten onderling vergelijkbaar zijn (qua kenmerken)
De twee onderzoeksgroepen bestaan uit een placebo groep ook
wel controle groep genoemd en een behandelgroep, die krijgen het echte
medicijn.
Er wordt ook altijd getest met een placebo effect:
een deel vd. testgroep krijgt een nep-(vul hier naam van proefmiddel in), en
daarmee wordt gekeken of het proefmiddel écht werkt, omdat men, als men denkt
dat het werkt, vaak ook al een positieve uitslag krijgt.
Inductieprobleem:
Inductie geldt niet/hoeft niet te gelden bij een onware conclusie. Inductie
bewijst alleen dat het nú zo is, niet dat het altijd is geweest of altijd zo
zal zijn, want je kan geen waarnemingen doen in het verleden en je weet niet
wat er in de toekomst komen gaat. Je kan van een algemeen geldende wet niet met
zekerheid vaststellen of hij waar is (wel waarschijnlijk), je kan hem alleen
maar ontkrachten.
Inductieve redeneringen berusten vaak op toeval en zouden
niet als algemene wet moeten gelden. Je kunt 1 voorval wel verifiëren, maar
vanwege het inductieprobleem kan je een algemeen geldende wet niet verifiëren.
Verifiëren: bevestigen,
vaststellen dat iets waar is.
Charles darwin (1809 – 1882)
Hoofdoel van de theorie: verklaren soortenrijkdom
Een individueel dier is nooit intentioneel (bewust) met
de evolutionaire ontwikkeling van zijn soort bezig. Dit kan
ook niet, want de motor achter de evolutietheorie zijn mutaties in
het DNA en dieren hebben geen invloed op hun DNA.
1. 99,99%
van de mutaties zijn onvoordelig of maken geen verschil. Onvoordelig in de zin
van onvoordelig voor het doorgeven van DNA aan de volgende generatie.
2. Mutaties
gebeuren in héle kleine stapjes.
Conclusie: Evolutie gaat heel langzaam.
Menselijk DNA DNA
(Desoxyribo Nucleine Zuur) bestaat uit ongeveer 2 meter materiaal en bevat 46
chromosomen (23 paar). Een DNA streng is 22 tot 26x10-10 meter breed
De basenparen
bestaan uit AT en CG combinaties die coderen voor de volgende basen:
- Adenine
- Thymine
- Guanine
- Cytosine
- Adenine
- Thymine
- Guanine
- Cytosine
Een codon (3 basenparen) staat voor een
aminozuur of een start of stop
Een gen (een combinatie van een x-aantal
codonnen) codeert voor een eiwit
Een eiwit bestaat uit een combinatie van
een x-aantal aminozuren
Voor evolutie heb je nodig:
- Mutaties
in het DNA
- Isolatie
van een (deel van) een soort
- Veranderlijke
omstandigheden (t.o.v. het andere deel van de soort)
- Heel
veel tijd
Een soort is een
groep dieren die samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen
Micro evolutie:
(evolutionaire) aanpassing binnen een soort. Dit is makkelijk aan te tonen
Macro evolutie: Er
ontstaan nieuwe soorten à slecht weerlegbaar. Experimenteren hiermee
is moeilijk.
Correlatie: 2 gebeurtenissen die
vlak na elkaar plaatsvinden waartussen het verband niet per se hoeft te
zijn aangetoond. Een correlatie kan puur toeval zijn.
Causaal verband:
wijst erop dat de 1e gebeurtenis de oorzaak van de 2e gebeurtenis
is, en dat de 2e gebeurtenis het gevolg is van de 1e gebeurtenis.
Falsifiëren: weerleggen, falsifieerbaarheid is
de weerlegbaarheid.
Algemene Natuur Wetenschappen
Natuurwetenschappen -> Biologie,
scheikunde, natuurkunde.
Menswetenschappen -> Sociologie,
psychologie, pedagogie.
Studie van
natuur bestudeert natuur met behulp van natuurwetenschappelijke
Methoden -> experiment.
Studie van
mens is beschrijvend en heeft geen experimenten.
ANW
concentreert zich op 5 vragen:
- Historie (hoe is de wetenschap ontstaat)
- Methode (hoe komt de wetenschappelijke
kennis tot stand)
- Toepassing (hoe pas je kennis toe)
- Effecten (hoe beïnvloeden ANW-technieken
de samenleving)
- Mening (hoe beargumenteer je het best)
Geneeskunde
Reguliere geneeskunde: Klachten -> arts -> analyse van klachten -> diagnose stelling
-> start behandeling (therapie of verwijzing naar specialist)
-> start behandeling (therapie of verwijzing naar specialist)
- geteste en onderzochte geneeswijzen.
Door bijvoorbeeld dubbelblind onderzoek.
Alternatieve geneeskunde: behandeling vaak niet op werkzaamheid
getest.
Homeopathie: het gelijke met het gelijke
bestrijden.
Accupunctuur
Vaccinatie
Inenten van
dode of verzwakte ziektekiemen in een gezond lichaam.
Lichaam gaat 2
dingen doen:
- Antistoffen aanmaken.
- Geheugencellen.
Bij de
volgende besmetting herkent het lichaam de ziektekiemen direct, maakt
antistoffen en je wordt niet ziek -> immuniteit.
2 soorten
afweer:
- humorale afweer: vorming van
antistoffen.
- cellulaire afweer: opruimen van door
ziektekiemen aangetaste cellen.
Verbanden
Er bestaan
verbanden tussen: Stoffen-Gewoonten-Leefwijzen.
Dit wordt
onderzocht door de epidemioloog.
Bijvoorbeeld:
Roken-longkanker
Ongezond
eten-hart/vaat ziekten
Epidemiologie
is lastig. Niet ieder verband is causaal (oorzaak-gevolg).
Serendipiteit
Nieuwe
ontwikkelingen in de geneeskunde -> nieuwe ethische vraagstukken.
-genetisch
onderzoek, het is bekend welke genetische ziekten men draagt.
-wil ik dat
weten?
-wat te doen
als je ongeboren kind een erfelijke afwijking heeft?
-plastische
chirurgie, mag je snijden in een gezond lichaam?
-euthanasie,
mag je iemands leven beëindigen?
Inductie en deductie
Deductie: afleiden van nieuwe kennis uit
bestaande kennis door middel van logisch redeneren.
Inductie: kennis afleiden uit waarnemingen.
Algemeen geldende uitspraken.
Het inductie
probleem.
Empirische wetenschap is gebaseerd op
experimenten.
Nieuwe
ontwikkelingen in geneeskunde:
Begin 20e eeuw
Logisch
positivisme
Waarheid in
wetenschap kan je vinden door verificatie.
Probleem: alle
zwanen zijn wit is niet te verifiëren.
Karl popper
1902 tot 1994
Verificatie
werkt niet.
Falsificatie: ga op zoek naar de zwarte zwaan.
Theorie geldt
zolang het niet is gefalsificeerd.
Erfelijk materiaal
Erfelijk
materiaal wordt zichtbaar bij celdeling van chromosomen.
23 van moeder,
23 van vader.
Op de
chromosomen liggen de erfelijke eigenschappen, genen.
Stukje
erfelijk materiaal dat codeert voor 1 eiwit.
Mens heeft
naar schatting 20.000 tot 30.000 genen.
Chromosomen
bestaan uit de stof DNA (Desoxyribo Nucleine Zuur)
Begin 20e
eeuw:
DNA was
bekend, men weet de componenten en dat het een rol speelt in de erfelijkheid.
De structuur
van DNA is bijzonder complex, in 1953 ontrafeld door Watson&Crick.
Bouwstenen van
DNA:
-
fosfaatgroep:
po4
-
Suikergroep:
desoxyribo
- Stikstofbase:
adenine, cytosine, thymine of guanine
A-C-G-T vormen
de letters van de code.
Genetische modificatie
Aanpassen van
materiaal ten behoeven van menselijke doeleinden.
VROEGER door
middel van verdeling
- kruisen van dieren of planten
- selecteer de nakomelingen met de
gewenste eigenschappen
- kruis die onderling totdat de gewenste
eigenschappen stabiel aanwezig zijn.
HUIDIGE
technieken (biotechnologie) is ook gericht op maken van organisme met gewenste
eigenschappen.
Nieuwe: de
soortgrens kan worden overschreven.
Bijvoorbeeld:
eigenschappen van dier/plant/mens inbouwen in bacteriën.
Bacteriën
maken voor de geneeskunde:
- insuline
- antistoffen
- stollingsfactoren
Genetische
modificatie:
Knippen/plakken
van genen is mogelijk sinds 1974.
Angst destijds
voor deze techniek.
- verbouwing van giftig voedsel
- inbouwen kankergenen in algemene
darmbacteriën
- ontwikkeling van dodelijke virussen
- ethisch bezwaar, "voor god
spelen".
Popper
Popper wilde een onderscheid maken tussen wetenschap en pseudowetenschap.
Hij lette er daarbij wel op dat wetenschap zich soms vergist en
pseudowetenschap vaak op toevalligheden berusten.
Het antwoord dat door iedereen werd gegeven was dat
wetenschap zich onderscheidt doordat het een empirische wetenschap is.
Hiermee was hij niet tevreden.
Hij formuleerde zijn probleem anders: Hoe kon hij een
onderscheid maken tussen een empirische wetenschap en
een niet-empirische wetenschap (of zelfs een pseudo-empirische
wetenschap). Een pseudo-empirische wetenschap is de wetenschap die wel
probeert zich te baseren op waarnemingen, maar verder niet aan de
wetenschappelijke normen voldoet.
In 1919 werd Popper ontevreden over 3 theorieën die na de
val van het Oostenrijkse keizerrijk waren ontstaan: het Marxisme, Psychoanalyse (Freud)
en individuele psychologie (Alfred Adler). Dat hij over die
wetenschappen zo ontevreden was, was niet omdat ze (zoals de
relativiteitstheorie van Einstein) niet exact (= mathematisch)
genoeg waren, maar dat ze meer leken op mythen dan opwetenschappen.
Dit kwam omdat ze zoveel verklaarden. Experimenten confirmeerden (bevestigden)
de theorie niet, maar verschijnselen werden verklaard door de theorie. Alles
wat men zag, zagen ze als een bevestiging voor die wetenschap.
Bijvoorbeeld: Een man duwt een kind in het water met de
bedoeling het te verdrinken en er is een man die zijn leven waagt met de
bedoeling het kind te redden. Dit is Freudiaans, want de 1e man
verdringt iets, en de 2e zet negatieve energie om in positieve
energie. Het is Adleriaans, want beide mannen hadden een
minderwaardigheidscomplex en wilden zichzelf bewijzen. De 1e deed
dat door een misdaad te begaan en de 2e door het kind te
redden. Zo is 1 situatie zogenaamd een bevestiging voor beide theorieën.
Volgens aanhangers waren die duizenden bevestigingen het bewijs dat het een
sterke theorie is, maar volgens Popper is het juist een zwakte.
Bij Einstein ligt het anders. Die neemt risico’s met
zijn hypotheses. Als die hypothese niet klopt, is de theorie gewoon weerlegd.
Dat is heel anders dan de theorieën hiervoor, die gewoon zorgen dat hypotheses
kloppen.
Conclusies van Popper:
1. Het is
makkelijk om bevestigingen te vinden voor bepaalde theorieën, als we maar moeite doen om ze te zoeken
2. Bevestigingen
zijn alleen waardevol als ze het gevolg zijn van risicovolle hypotheses.
3. Elke goede
wetenschappelijke theorie is een verbod: hoe meer een theorie verbied, des te beter is hij.
4. Een theorie die
niet kan worden weerlegd, is een onwetenschappelijke theorie.
5. Elke test van
een theorie, is een poging haar te weerleggen. Testbaarheid = weerlegbaarheid.
Er zijn verschillende graden van testbaarheid: De theorieën die grotere risico’s nemen, zijn meer blootgesteld aan weerleggingen.
6. Bevestigend
bewijs is geen bewijs, tenzij het het gevolg is van een (mislukte) poging om de theorie te weerleggen.
7. Er zijn
theorieën die, als er bewijs is gevonden dat hij niet klopt, hulptheorieën
gebruiken, of de hoofdtheorie net iets anders verdraaien zodat hij toch niet
weerlegd wordt. Dit heetconventionalistische stategie. Ze doen dit
bijvoorbeeld om de wetenschappelijke status te behouden.
Kortom: Een theorie is een échte, wetenschappelijke theorie
als hij falsifieerbaar = weerlegbaar= testbaar is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten