zaterdag 8 november 2014

latijn tekst 27B (Een angstige nacht

         1. Considimus et nox atra est qualis in locis clausis, lumine Exstincto.
We gaan zitten en de nacht is zwart zoals in gesloten plaatsen nadat het licht gedoofd is.
Audimus ululatus feminarum, infantum quiritatus,
We horen het gehuil van vrouwen, het hulpgeroep van kinderen,
clamores virorum: alii parentes, alii liberos,
en het geschreeuw van mannen: Sommige zochten ouders, andere zochten kinderen,
alii coniuges vocibus requirebant, vocibus noscitabant.
En nog andere zochten echtgenoten met stemmen, en ze probeerde ze te herkennen door stemmen.
5. Erant qui metu mortis mortem precarentur: ‘O di, utinam nunc moriamur.’
Er waren die uit angst voor de dood om de dood smeekte: ‘o goden, moge we nu sterven.’
Multi ad deos manus tollebant orantes:
Velen hieven hun handen op naar de goden terwijl ze smeekten:
‘O di utinam nos serveitis’.
‘O goden moge jullie ons beschermen’
Plures dicebant nusquam iam deos ullos esse et illam aeternam noctem mundo esse.
Meerdere zeiden dat nergens meer (enkele) goden waren en dat dit de eeuwige nacht voor de wereld was.
Nec defuerunt, qui fictis terroribus veraa pericula augerent.
Ook ontbraken zij, die de echte gevaren met verzonnen achtsten vergrootte, niet.
10. Cinis multus et gravis cadit. Hunc excutimus, saepe surgentes,
Veel en zwaar as valt. Wij slaan die weg, terwijl wij vaak opstaan,
ne operiamur et pondere oblidamur.
Opdat we niet worden bedekt en door het gewicht worden doodgedrukt.
Non lacrimavi, non clamavi, non questus sum in tantis perculis,
Ik huilde niet, ik schreeuwde niet , ik klaagde niet in zulke grote gevaren,
nam credebam me cum omnibus,
want ik geloofde dat ik met alles,
omnia mecum peritura esse. Tandem illa caligo discessit:
en alles met mij zou omkomen. Eindelijk verdween die mist:
15. mox dies verus est, tamen sol luridus effulget.
Snel is het echt dag, maar toch schijnt er een vale zon.
Omnia alto cinere, tamquam nive, obdacta sunt.
Alles is bedekt met een dikke laag as, alsof met sneeuw bedekt.
Misenum regressi dubiam noctem spe et metu exegimus,
Nadat we aar Misenum teruggekeerd waren, brachten wij een onrustige nacht door met hoop en vrees,
expectantes nuntium de avunculo. Postea pervenerunt amici,
terwijl wij een bericht over oom afwachten. Later kwamen er vrienden,
qui nobis nuntiaren corpus eius inventum esse integrum:
die ons berichten dat zijn lichaam ongedeerd gevonden was:
20. habitus corporis similis erat non mortuo, sed quiescenti.
De houding van het lichaam was gelijk niet aan een dode, maar aan een rustende.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten